Begrippenlijst
Praat je over diabetes en technologie, dan komen er veel specifieke termen langs. Hier zetten we ze op een rijtje. Mis je er een? Laat het ons weten! Dan geven wij je antwoord en vullen we de lijst aan.
Signaal (piepjes en/of trillingen) die de sensor geeft (via reader, pomp of app) wanneer de bloedglucose te hoog of te laag wordt of is, of wanneer de bloedsuiker heel snel stijgt of daalt. Je kunt ook een alarm krijgen bij technische problemen, signaalstoringen of als herinnering dat de sensor vervangen moet worden.
Applicator of inserter
Hulpmiddel om de sensor in de huid te plaatsen.
Auto-immuunziekte
Auto-immuun betekent dat het immuunsysteem zich tegen het lichaam zelf keert. Een auto-immuunziekte ontstaat als er bij het opruimen van lichaamseigen celresten iets verkeerd gaat. Dit gebeurt bijvoorbeeld als goed werkende cellen worden opgeruimd door het lichaam. Hierdoor beschadigt het orgaan waarin deze cellen voorkomen. Bij een andere vorm van auto-immuunziektes ontstaan er ontstekingsreacties bij het opruimen van overbodige cellen. Een auto-imuunziekte ontstaat als er bij het opruimen van lichaamseigen celresten iets verkeerd gaat. (bron: Radboud umc)
Basaalstand
De continue toediening van kleine beetjes insuline, de hele dag door. Dit zorgt ervoor dat de bloedglucose zo stabiel mogelijk blijft.
Basaalpatroon
Ook wel basaalprofiel genoemd. Persoonlijke instelling van de basaalstand, waarbij rekening gehouden wordt met je persoonlijke insulinebehoefte en leefpatroon. Je kunt verschillende basaalpatronen instellen, bijvoorbeeld voor een werkdag, het weekend, tijdens het sporten of bij ziekte.
Bloedglucose
De hoeveelheid glucose die in het bloed zit. De bloedglucose wordt door middel van een vingerprik gemeten en in mmol/l weergegeven op de bloedglucosemeter.
Bloedglucosemeter
Een apparaat waarmee je de hoeveelheid glucose in het bloed kunt meten. Hiervoor is een vingerprik nodig. De bloeddruppel wordt opgenomen met een teststrip. De uitslag is binnen enkele seconden zichtbaar.
Bolus
Het toedienen van een extra dosis insuline met behulp van een insulinepomp. Je doet dit wanneer je een maaltijd of tussendoortje eet dat koolhydraten bevat of om een te hoge glucosewaarde te corrigeren(correctiebolus)
Boluscalulator/boluswizard
De rekenhulp in de pomp die uitrekent hoeveel insuline er gegeven kan worden voor een bepaalde hoeveelheid koolhydraten. De boluscalculator houdt daarbij rekening met de hoeveelheid actieve insuline (insuline die nog in het lichaam aanwezig is) en werkt toe naar de streefwaarde.
Correctiebolus
Insuline die je toedient om hoge glucosewaarden te corrigeren.
Correctiefactor
Hoeveel de bloedglucose daalt na toediening van een extra eenheid insuline. De correctiefactor wordt gebruikt om uit te rekenen welke dosis nodig is om een hoge bloedglucose terug te brengen naar de streefwaarde.
Diabetes
Diabetes is een aandoening waarbij je alvleesklier te weinig of geen insuline produceert. Insuline zorgt ervoor dat je lichaam de glucose die je via de koolhydraten in je voeding binnenkrijgt, goed kan verwerken. Glucose wordt namelijk opgeslagen in je cellen, die dit weer als brandstof gebruiken. Heb je diabetes, dan wordt de glucose niet goed verwerkt en kan het glucosegehalte in je bloed te hoog worden. En dit heeft uiteindelijk gevolgen voor je gezondheid.
Soorten diabetes
Iedereen kan diabetes krijgen. Er zijn verschillende soorten diabetes, met uiteenlopende oorzaken:
De meest voorkomende vormen zijn diabetes type 1 en diabetes type 2.
Diabetes type 1 is een aandoening waarbij de alvleesklier geen insuline aanmaakt. De bloedglucosespiegel is dan te hoog. Om die reden is er altijd insuline van buitenaf nodig (via insulinepomp of insulinepen). Diabetes type 1 openbaart zich meestal voor het dertigste levensjaar. Ongeveer 10 tot 15 % van de mensen met diabetes heeft deze vorm.
Diabetes type 2 ontstaat geleidelijk. Je lichaam neemt insuline niet goed op (insulineresistentie) of je alvleesklier maakt te weinig insuline aan. Vaak wordt diabetes type 2 pas ontdekt als je klachten of complicaties hebt. Diabetes type 2 is de meest voorkomende vorm van diabetes; 85 tot 90 procent van de mensen met diabetes heeft type 2.
Diabetes-burn-out
De dagelijkse zorg voor diabetes kan frustrerend zijn of veel stress opleveren. Heb je het gevoel dat je het niet meer aankunt, dan kan sprake zijn van een diabetes-burn-out.
Doelbereik
De glucosewaarden waarvan is bewezen dat ze de kans op langer termijn complicaties uitstellen, beperken of voorkomen en op korte termijn zo min mogelijk last hebben van hypo- en of hyper klachten. Vaak wordt een doelbereik tussen 3,9 en 10 mmol/l gesteld, maar een persoonlijk doelbereik kan hiervan afwijken.
Flash glucose monitoring (FGM)
Het meten van de glucose door middel van een sensor. De glucosewaarde wordt zichtbaar wanneer de scanner of smartphone langs de sensor wordt gehaald.
Glucoseregulatie
Ook wel diabetes regulatie genoemd. Glucoseregulatie zegt iets over het feit of diabetes goed of slecht gereguleerd (ingesteld) is.
Glucosesensor
Een sensor die elke paar minuten (meestal 1 tot 5 minuten) je glucosewaarde meet in je interstitieel vocht.
Glucosetrend
Sensoren laten niet alleen de actuele glucosewaarde zien, maar ook of die aan het veranderen is. De trendpijl geeft aan of de glucose aan het stijgen, dalen is of gelijk blijft. Hoe meer pijlen, hoe sneller de stijging of daling. Bij de glucosetrend kan je een terugkerend patroon herkennen.
HbA1c
De gemiddelde bloedglucosespiegel over de afgelopen twee à drie maanden. HbA1c staat voor Hemoglobine A1c, een eiwit in het bloed dat suiker aan zich bindt. Tot 2010 werd HbA1c uitgedrukt in procenten, tegenwoordig gebeurt dat in mmol/mol. Ideaal gezien is het HbA1c lager dan 53 mmol/mol of 7%.
Hybrid closed loop
Op dit moment is er een hybrid closed loop systeem wat bijna alles zelf doet, maar waar je nog wel de koolhydraten voor de maaltijd moet invoeren. In de toekomst hopen we dat je ook dit niet meer hoeft te doen.
Hyper
Een te hoge bloedglucose waarde. Bij een hyper heb je veel dorst, moet je vaak plassen en kun je heel moe of humeurig zijn.
Hypo
Een te lage bloedglucose waarde. Bij een hypo heb je last van zweten of trillen, wazig zien, honger, moeite met concentreren, hoofdpijn en wisselende stemmingen.
Hypo-unawareness
De term voor mensen die hypo’s niet voelen aankomen. Je lichaam geeft geen duidelijke signalen die aangeven dat je bloedglucose te laag wordt.
Infusieslang
De verbinding tussen insulinepomp en je lichaam. Dit bestaat uit een infusieslangetje en een naaldje in de buik. Dit kan een kunststof / flexibel naaldje zijn of een metalen naaldje.
Insuline
Hormoon dat bij gezonde personen in de eilandjes van Langerhans in de alvleesklier wordt aangemaakt. Insuline werkt als een ‘sleutel’: het opent de cellen zodat glucose uit het bloed de cellen binnen kan om te dienen als brandstof. Op die manier reguleert insuline de bloedglucose. Diabetespatiënten moeten zelf insuline toedienen met een pen of insulinepomp. Veel patiënten gebruiken medicatie die de insulineproductie stimuleert of de werking van de eigen insulineproductie verbeterd. De hoeveelheid insuline die je nodig hebt hangt af van verschillende factoren.
Insulinegevoeligheid
De hoeveelheid insuline die je nodig hebt om een hoeveelheid glucose uit het bloed naar de cellen te transporteren. Hoe hoger de insulinegevoeligheid, hoe minder insuline je nodig hebt. De insulinegevoeligheid kan per moment verschillen: in de ochtend is de insulinegevoeligheid vaak lager dan in de middag of avond.
Insulinepomp
Een pomp die regelmatig kleine hoeveelheden snelwerkende insuline afgeeft via de infusieslang.
Interstitieel vocht
Het vocht tussen de cellen in het onderhuids weefsel. In dit vocht meet de sensor de glucosewaarde. Deze glucosewaarde heeft een vertraging van gemiddeld 10 -15 minuten in vergelijking met een bloedglucose waarde uit een vingerprik meting.
Kalibreren (kalibratie)
Het invoeren van een bloedglucosewaarde die je meet met een vingerprik. De sensor controleert zo of de gemeten waarde niet te veel afwijkt en corrigeert de sensorwaardes zodat de afwijking zo klein mogelijk is in vergelijking met de bloedglucosewaarde .
Ketonen
Ketonen zijn chemische stofjes die vrijkomen als je lichaam vet gaat verbranden om aan energie te komen. Meestal gebeurt dit als je hoge bloedglucose niet daalt door een gebrek aan insuline. Ketonen kunnen schadelijk zijn voor het lichaam. Daarom is het advies om ketonen te meten bij langdurig hoge bloedglucosewaardes of als je ziek bent. Als je geen ketonenmeter hebt, maar wel klachten, neem dan contact op met je behandelaar. De meest voorkomende symptomen bij het ontstaan van ketonen zijn misselijkheid, braken en een typische aceton adem. Met deze klachten moet direct contact opgenomen worden met een arts.
Koolhydraten
Koolhydraten zijn een belangrijke energiebron van ons lichaam. Koolhydraten zijn suikers, zetmeel en vezels uit je voeding. Je darmen zetten koolhydraten om in glucose dat vervolgens in je bloed terecht komt en dient als brandstof voor de cellen. Er zijn snelle en langzame koolhydraten. Snelle koolhydraten zorgen voor een snelle stijging van de bloedglucose. Voorbeelden zijn snoep, koek, frisdrank en vruchtensap. Langzame koolhydraten worden trager opgenomen en daardoor komt het gelijkmatiger in het bloed. Dat geeft een langzamere stijging van je glucose na de maaltijd. Voeding met langzame koolhydraten bevat vaak ook veel vezels, zoals volkorenbrood.
Koolhydraatratio
De hoeveelheid insuline die nodig is voor een bepaalde hoeveelheid koolhydraten. Bij de juiste koolhydraatratio blijft de bloedglucose zo stabiel mogelijk. De koolhydraatratio kan per eetmoment verschillen: voor het ontbijt kan die heel anders zijn dan voor het diner.
Lancet
Naaldje dat in de prikpen gezet wordt om een vingerprik te doen. Lancetten zijn bedoeld voor eenmalig gebruik, je neemt dus voor elke vingerprik een nieuwe lancet.
Monitoren in de cloud
Gegevens uit de pomp en sensor worden (automatisch of via een app) verstuurd naar een online opslagplaats. Daar kan de behandelaar meekijken en zo nodig een behandeladvies geven.
NDF
Nederlandse Diabetes Federatie. De koepel die mensen met diabetes, zorgverleners en onderzoekers verenigt.
Pentherapie
Een vorm van insulinetherapie. Je dient insuline toe via een insuline pen. De frequentie kan variëren van een keer per dag tot meestal 4 x per dag.
Pompstop
De mogelijkheid om de pomp vanzelf te laten stoppen wanneer een hypo dreigt of te laten stoppen voordat de lage waarde bereikt wordt.
Prikpen
Pen met een heel dun naaldje (lancet) waarmee in de zijkant van de vingertop geprikt kan worden. De bloeddruppel wordt gebruikt voor het meten van de bloedglucose.
Reader
Apparaat waarop je de glucosewaarde of trend kunt aflezen. De reader kan de gegevens voor langere tijd opslaan.
Real time continue glucose monitoring (rt-CGM)
Het meten van de glucosewaarde door middel van een sensor. De bloedglucosewaarde wordt automatisch doorgegeven aan de reader of de pomp. Een rt-CGM kan alarm geven wanneer de waardes buiten het doelbereik (dreigen te) komen.
Sensortechnologie
De techniek die het mogelijk maakt om voortdurend de glucosewaarde te meten met behulp van een dun sensordraadje onder de huid. De gemeten waardes worden via de zender (transmitter) doorgestuurd naar een reader, de mobiele telefoon of de insulinepomp.
Sensortherapie
Het gebruikmaken van een sensor (FGM of CGM) om doorlopend de glucosewaarde te kunnen zien en op basis daarvan de insulinetoediening bij te sturen.
Sensorwaarde
De glucosewaarde zoals de sensor die op dit moment meet. De sensorwaarde loopt altijd wat achter op de werkelijke bloedglucose omdat de sensor meet in het onderhuids vocht en niet in het bloed.
Startcriteria
Criteria waaraan een diabetespatiënt moet voldoen om in aanmerking te komen voor vergoeding van sensortherapie. De criteria zijn vastgelegd in een consensusdocument.
Stopcriteria
Redenen waarom al dan niet tijdelijk, te stoppen met CGM of FGM. Dit gaat meestal in overleg met de behandelaar.
Streefwaarde
De glucosewaarden waarvan is bewezen dat ze de kans op complicaties uitstellen, beperken of voorkomen. Vaak wordt een streefwaarde tussen 3,9 en 10 gesteld mmol/l, maar een persoonlijke streefwaarde kan hiervan afwijken.
Teststrip
De strip die je in een meter schuift voor een bloedglucosemeting middels een vingerprik. De teststrip absorbeert een bloeddruppel en stuurt de gegevens door naar de meter. Binnen enkele seconden is de gemeten glucosewaarde af te lezen. Er zijn teststrips die de bloedglucose meten en teststrips die ketonen meten. Voor het meten van ketonen is een specifieke ketonenmeter nodig.
Tijdelijke basaalstand/basaalsnelheid
Tijdelijke aanpassing van je basaalstand, omdat je tijdelijk meer of minder insuline nodig hebt. De tijdelijke basaalstand wordt vaak gebruikt bij het sporten of wanneer je ziek bent.
Time in Range (TIR)
TIR staat voor de tijd dat je glucosewaarde binnen de streefwaarde zit. Met de komst van sensoren wordt steeds vaker TIR gebruikt dan HbA1c, omdat het een beter beeld geeft.
Vingerprik
Een klein prikje in de zijkant van de vingertop waardoor een druppel bloed vrijkomt. Dit bloed breng je aan op een teststrip. De glucosemeter meet vervolgens de hoeveelheid glucose in het bloed.
Werkingsduur
Er zijn verschillende soorten insuline, die allemaal een andere werkingsduur hebben: van ultrakort tot langwerkend. Pentherapie maakt gebruik van zowel (ultra) kort- als langwerkende insuline. In insulinepompen wordt alleen ultra kortwerkende insuline gebruikt.
Zender
De zender of transmitter is het onderdeel van het sensorsysteem dat de glucosewaardes die de sensor meet doorstuurt naar de ontvanger. De ontvanger kan een reader, app of insulinepomp zijn. De transmitter wordt uitgegeven voor een bepaalde tijd, afhankelijk van het type sensor (3 maanden, 1 jaar of 5 jaar bijvoorbeeld). De sensor zelf wordt vaker vervangen. De Freestyle Libre (FGM) heeft geen losse transmitter.